.

.

woensdag 19 februari 2014

Hoe een grashalm een boon baarde.

Een sprookje.

Er was eens een grashalm. Zij stond fier fris en groen met haar fijne worteltjes in de aarde.
'Oh, wat is het leven mooi,' zei de grashalm en ze keek naar de blauwe lucht. Het ging een beetje regenen en de wind blies haar weer droog.
'Mmm lekker,' dacht de grashalm en ze groeide elke dag een beetje.
En zo groeide ze uit tot een sterke frisse meid. Ze kreeg er een blaadje bij en er groeide een prachtige mooie graspluim op haar hoofd.
'Oh, wat ben ik mooi,' zei de grashalm en keek om haar heen.
'Oh, ik ben zeker net zo mooi als zij en zij en zij en zij...'
En zo ontdekte de grashalm, dat zij niet alleen was onder de blauwe hemel. Ook ontdekte de grashalm, dat er ook hele rare andere grashalmen waren. Grashalmen met gele bloemen en blauwe en rode, met stekelige stelen en rare vormen.
'Hé, wie ben jij?' riep de grashalm tegen een gele bloem.
'Stoor me niet,' zei de gele bloem. 'Ik ben net bezig met het laten uitkomen van mijn knop'. En toen kwam er nog een gele bloem aan de gele bloem.
'Hoe doe je dat?' vroeg de grashalm.
'Dat weet ik niet,' zei de gele bloem. 'Dit overkomt me nou steeds en ik heb het er maar mee te stellen'.
'Oh,' zei de grashalm. 'Dan ben ik wel blij, dat ik maar één pluim heb. Vind je hem niet mooi?'
'Jawel', zei de gele bloem. 'En hij lijkt me een stuk minder lastig.'

En zo gingen de dagen voorbij. De zon scheen stralend aan de hemel en de dagen waren warm. Het regende een beetje en de dagen werden warmer en warmer. En de grashalm groeide en groeide. Ze zag de maan en dan weer voelde ze de warmte van de zon. Er kroop een beestje in haar met zijn kriebel pootjes en een vogel hing aan haar sterke stengel en pikte in haar grote pluim. Want in die mooie pluim groeide inmiddels heerlijk vogelzaad. En de grashalm was gelukkig. Maar ze kreeg het wel een beetje benauwd. Haar jasje begon een beetje krap te zitten en ze zou wel een nieuw en ruimer jasje willen. Maar ja, hoe moet een grashalm haar jasje uittrekken en hoe koopt ze een nieuwe?
'Ze moest er maar mee leren omgaan en er vrede mee hebben,' zeiden de andere grashalmen. 'We hebben er allemaal mee te maken. We hebben het allemaal een beetje benauwd. Dat hoort bij ons.'
En de grashalm schikte zich in haar lot. Hoe kon ze anders?

Op een koele ochtend werd het veld opgeschrikt door een koppel schapen. Ze renden met veel lawaai door het gras en maakten een hels kabaal. Bellen klingelden en ze blaatten in alle toonaarden, van bas tot sopraan. De grashalm schrok op uit haar hazenslaapje en zag dat haar gras vrienden en vriendinnen werden vertrapt door vele hoeven poten. Zij zelf verloor haar pluim, want een schaap at het pardoes van haar hoofd.
'Mmm, lekker,' zei het schaap.
'Nou vooruit dan maar,' zei de grashalm. 'Het is best wel leuk om lekker te worden gevonden. En nou ja, ik kan er wel zonder. Ik heb niet zo veel nodig om gelukkig te zijn. Dag schaap!'
Maar het schaap hoorde haar niet meer. Ze was al weer doorgelopen, want achter haar rende een herdershond, die haar verder joeg.
'Poeh, je zal maar een schaap zijn,' dacht de grashalm. En hoe het kwam begreep ze niet, maar ze had het nu een heel stuk minder benauwd.

Die middag brandde de zon hevig. Het werd eigenlijk best wel heet, zo midden op de dag. Er kwamen wat mensen kijken naar het veld. Zij bewonderden de grashalmen en zeiden tegen elkaar, dat het nu hoog stond. En ook vonden ze dat het nu wel goed genoeg was. Onze grashalm begreep er niets van, maar een paar uur later begreep ze het des te beter.
Er vloog een zeis onder haar langs en de grashalm lag plots plat op de grond. Het duurde maar eventjes en ze schrok niet eens.
'Hé, wat gebeurt hier,' riepen de grashalmen om haar heen.
Want met hen was het zelfde gebeurd. Ze waren allemaal omgemaaid.
'Nu heb ik geen wortels meer,' dacht de grashalm. 'Nu kan ik lopen en nu kan ik een nieuw jasje gaan kopen.'
En toen gebeurde er een wonder.

Ze werd opgepakt en zweefde door de lucht. Samen met de andere grashalmen en de bloemen. Een grote man deed hen in een emmer en met zijn reuzen voeten stampte hij hen in het rond. Hij stampte alle grashalmen en bloemen te samen in een mooi hooipakketje. Ze werden geplet en gekneusd en hij trappelde net zo lang in het rond tot onze grashalm alvast de mouwen van haar jasje uit kon doen. En ook haar vrienden en vriendinnen deden allemaal een stukje van hun jasje uit.
'Dat lucht op, bij die hitte,' zeiden de grashalmen.
En ook de bloemen waren blij. Want die waren al lang geleden uitgebloeid en zagen de zin van het leven niet meer zo. Ze waren inmiddels al oud en krakkemikkig geworden en een beetje sacherijnig.
'Jullie hebben het maar mooi,' hadden de bloemen tegen de grashalmen gezegd.
'Jullie zijn goudgeel. Wij zijn al stokkig en stekelig. Bah, dat willen wij niet. Wij willen ook een nieuwe jas!'
En nu lagen ze allemaal met elkaar in een mand en dachten allemaal dat ze een nieuwe jas gingen kopen. Allemaal lagen ze in hun eigen ronde pakketje. En het werd er steeds gezelliger op, want alle pakketjes gingen nu gezamenlijk naar de hooiberg. Daar keuvelden de halmen en de bloemen wat over hun geknakte status en over hun ouderdoms vergrijzing. En die nieuwe jas kon nog wel wachten. Want ze hadden het niet meer benauwd. En dat was dikke winst.
Het begon een beetje te regenen en de grote man dekte hen toe met een warm kleed. 'Zo, nu blijven jullie mooi droog,' zei de man. En hij zag er tevreden uit.
En dat stemde de grashalmen en de bloemen gerust. Zo lagen ze lange tijd knus bij elkaar, ongewis over wat er nog komen ging.

Er verspreide zich een onbekende geur. De grashalm kon die geur niet thuis brengen. Ze was nog in gepeins verzonken toen ze werd opgepakt en met een plons in het koude water werd gedompeld. De reuzen man drukte hun hooipakketje onder water en hij ging zelfs boven op hen staan! De grashalm had lange tijd niet meer zoveel mee gemaakt. En dit kwam wel heel plotseling. Ze kreeg niet eens de tijd om er van te schrikken. En nu was die geur overal.
'Brrr...' huiverde ze. En haar vrienden en vriendinnen waren er ook niet blij mee.
'Wie doet ons dit aan? Dit bruut geweld!' riepen de grashalmen.
'Ik ben altijd al veel te aardig geweest,' zei de grashalm.
'Het wordt nu wel tijd, dat ik in opstand kom.' En ze stribbelde tegen en drukte en drukte.
'Ik laat me niet klein krijgen. Denk maar niet, dat ik in deze natte stink troep wil wonen!' riep de grashalm. 'Jongens, drukken! Met z'n allen!'
En ze drukten met z'n allen uit alle macht. Maar de man was sterker en hij legde een dikke steen op de halmen en de bloemen. Uitgeput bleven ze achter in het bruine vieze water. Moe gevochten legden ze hun arme hoofden neer.
'Blup,' zei de grashalm nog. En toen leek het of ze zou verdrinken.
'Oh, oh, wat nu?'

En zo werd de grashalm zachter en zachter. Weker en weker. Slapper en slapper. Het duurde uren en uren. Het duurde veel te lang voor haar gevoel. Want ze voelde zich niet goed. En als je je niet goed voelt, dan duurt alles lang. Er zaten dingen in het vieze water, die ze niet kende. Die dingen kriebelden aan haar. En zochten een weg naar binnen. Kropen in de kapotte mouwen van haar jasje. Het leek wel of die dingen van plan waren om in haar te gaan wonen.
'Zo dit is een mooi huis,' zeiden de dingen tegen elkaar.
Ze had het ze echt zo horen zeggen, dacht de grashalm.
'Echt waar, dat zeiden ze. Ze komen in mij wonen. En het wordt steeds drukker.'
De dingen in haar vonden hun eigen weg en ze waren heel tevreden met onze grashalm. Er kwamen steeds meer dingen familieleden bij en ze drukten de lucht uit haar, want ze hadden meer ruimte nodig.
'Blup', zei de grashalm nog een keer en ze liet een boer.
'Je kan hier van de grond eten,' zeiden de dingen. 'Er ligt genoeg.'
En de dingen in haar aten van haar en poepten in haar. Ze maakten er een smeerboel van.
'Bah,' zei de grashalm.
Maar ze had niet meer zoveel te vertellen. Ze werd steeds weker en slapper en natter. En zo viel ze in een diepe slaap.

Wat onze grashalm niet wist, is dat deze toestand eigenlijk helemaal niet zo lang duurde. Althans niet voor onze mensen begrippen. Want na een dag en een nacht bevrijdde de man de grashalmen en de bloemen al weer uit het koude vieze water. Er stond een mooie bak voor hen klaar, waar ze allemaal in mochten uitdruipen. Daar mochten ze een tijdje blijven, om te bekomen van de schrik. En intussen zouden ze lekker warm worden.
De grashalm voelde zich toen als herboren. Inmiddels had ze vrede gesloten met de dingen die in haar woonden. Het leek nu ook, dat die dingen daar nu definitief zouden blijven. Die hadden het prima naar hun zin. Er was genoeg voedsel, want de grashalm gaf het met een nobel gebaar. Zelf werd ze er ook niet minder van. Alleen wel heel anders. Ze was wat magerder geworden en wat buigzamer van buiten. Ze was altijd al wel buigzaam geweest, maar dan van binnen. Een aardige lieve meid en vooral mooi. Maar nu was ze ook buigzaam van buiten en wat nog mooier was, is dat ze haar krappe jasje, haar benauwde keurslijfje, al bijna helemaal kwijt was. En dat voelde als een aangename bevrijding.
Zo kan het soms raar verkeren in een grashalmen leven.

De grashalm genoot van de warmte in de bak. Samen met de andere halmen en bloemen had ze het best leuk. Maar ach, aan alles lijkt altijd wel een einde te moeten komen. Want het leven gaat maar steeds verder en brengt weer nieuwe dingen met zich mee. En zo was het. Er kwamen nieuwe dingen en de oude dingen gingen heen. De dingen die in haar woonden stierven één voor één. Ze werden opgeruimd door de nieuwe dingen die kwamen. De grashalm dacht dat het misschien wel lag aan de warmte. Want de oude dingen klaagden steen en been. En de nieuwe dingen grepen hun kans. Want klagen helpt immers niet. Als je klaagt is er altijd wel iemand die daar gebruik van maakt. En zo ging het. De nieuwe dingen namen de grashalm over en gingen zelf in haar wonen. Het was een drukte van belang. Ze aten en dronken, praatten allemaal door elkaar en zongen liedjes. En zo werd de grashalm gewaar, dat de dingen zich zelf bacteriën noemden.
'Het volk der bacteriën,' zeiden de dingen.
Maar dat niet alleen. Ze vonden zichzelf het super volk der bacteriën.
'Wij zijn het uitverkoren volk', zeiden ze allemaal door elkaar en ze geloofden er stellig in. 'Wij gaan ten strijde,' zeiden ze. 'Wij zullen overwinnen,' zeiden ze. 'Wij willen sterven in de strijd, want wij vechten voor de goede zaak!'
Zulke taal had de grashalm nog nooit gehoord. En ook haar vrienden en vriendinnen vonden het ongehoord. Maar het gebeurde toch maar. Zo was het wel.

Aan al dit gekrakeel kwam een abrupt einde toen het deksel van de bak open ging. ''Jullie zijn nu genoeg uitgedrupt," zei de man met een zware stem.
'Ik ga jullie hier uit halen en in een hele grote zak stoppen.'
Nu was de grashalm helemaal vergeten, dat er gedrupt moest worden. Ze werd zo in beslag genomen door de bacteriën, dat ze dat helemaal was vergeten. En ze verschoot prompt van kleur. Ze schaamde zich wel een beetje. En ook haar vrienden en vriendinnen verschoten van kleur.
'Dat is niet erg,' zei de man. 'Dat komt door de zuurstof.'
'Oh,' zei de grashalm... 'Zuurstof? Ik krijg het koud! Het was hier net zo lekker warm.'
En ze verschoot niet alleen van kleur, maar verlepte ook nog. En ook haar vrienden en vriendinnen verlepten. Ze waren inmiddels vertrouwd geraakt met het vieze water en met hun lawaaiige medebewoners. Het was best leuk om zulke vreemde buren te hebben, want zo hoorde je nog eens wat. En ach, die strijd van de buren, dat was niet de hunne natuurlijk. Het speet hen alleen maar, dat hun leven nu weer heel anders moest worden ingericht.
'Laat ons hier maar lekker in de bak zitten,' zeiden de grashalmen en de bloemen. Maar zo verging het hen niet.

Wat er toen gebeurde was ongekend. De hele bak met verlepte grashalmen en bloemen werd leeg geschept en op z'n kop gezet. Het vieze water werd er uit gegoten en alle vrienden en vriendinnen werden zonder pardon in een grote zak platgetrapt en aangestampt. Samen met nog veel meer verlepte grashalmen en bloemen. Het was me een gedoe. En een herrie van komen en gaan. Alle grashalmen en bloemen werden op elkaar gestapeld en iedereen was de weg kwijt. De bacteriën met de grote mond over hun superioriteit, zetten het nu op een knokken van jawelste. Maar hele andere soorten van hun soort bacterie namen het heft in handen. De ene coup volgde de andere. Dan weer was er een president en dan was er weer een legerleider. Dan was er een verkiezing en moest iedereen gaan stemmen, maar niemand wist op wie. Dan werd, die was gekozen, weer afgezet. Er was altijd wel weer een bacteriegroep die riep...
'Ten strijde!' En dan begon het allemaal weer van voren af aan.
Ja, en dat allemaal in één grote zak. Kortom het was een bende. Dit was niet zomaar een storm in een glas water, nee het was oorlog. Het was een grote bacterie oorlog.

De grashalmen en bloemen waren altijd een vredelievend volkje geweest en delfden nu het onderspit. Zij waren het kind van de rekening. Ze werden helemaal overgenomen door de bacteriën. En het was hen aan te zien. Broodmager, vies en slap. Je kon ze alleen nog herkennen aan hun structuur. Dunne lapjes gras en stengel. Op elkaar geplakt en bang. Een enkel bloemknopje stak er nog uit. Het was een verschrikking.

En de oorlog duurde lang. Dit werd later de "drie-maanden-oorlog" genoemd. Later, want ook hieraan kwam een einde. Zoals alles weer doorgaat, zo is aan alles ook een einde. Om vervolgens weer door te gaan in iets anders. Er zijn verschrikkelijke tijden en er zijn mooie momenten. Maar de verschrikkelijke tijden onthouden we het beste. Die drukken een stempel op ons. Die tekenen ons. En zo verging het ook onze grashalm. Zij was getekend voor haar leven. Je kon haar nog net herkennen aan haar structuur. Maar ze viel zo uit elkaar van ellende. En om het nog erger te maken... ging ze op de zeef.

De zeef schopte haar volledig door elkaar. Ze werd opgedeeld in stukjes. En ze had het koud. Er was plots overal lucht en het leek wel te waaien. Er werd met alle stukjes rond gekrabd, alsof het een lieve lust was. Ongehoord, na wat hen allemaal was overkomen. Nadat de restjes en stukjes allemaal waren uitgezeefd gingen ze samen op een grote hoop. Daar moesten ze opdrogen, zei de grote man.
Die man, hij was de grote boosdoener vond ons stukje. Achteraf hield ze hem voor alles verantwoordelijk. Hij had hen dit allemaal aangedaan. Wat een ellende. Ze was maar een stukje en nu ze was ook nog stuk. Helemaal op. Het leven begon zo mooi en nu was dit haar lot. En zo lag ze te mopperen op de grote hoop.
'Ik heet niet grashalm meer. Ik heet voortaan stukje,' zei ze in zich zelf. En zo moest ze maar sterven, vond ze. Op haar grafsteen zou staan: "Hier ligt ons lieve stukje, die ooit een fiere grashalm was".
Het regende een beetje en de man dekte hen toe met een warm kleed. Maar het deerde haar allemaal niet meer. Ze zag geen leven meer voor zich. En zo was het ook met haar lotgenoten gesteld. Ook die waren inmiddels allemaal verdeeld uit de strijd gekomen. Er was geen saamhorigheid meer. Ze miste de vriendschappen. Maar bij wie kon ze aankloppen? Er was immers niemand meer... Tot op een zekere morgen.

Op een zekere morgen kwam er een vrouw. Ze had een grote schep en wipte daarmee het stukje met een heleboel andere stukjes in een mooie grote bloempot. Net zo lang tot de hele bloempot vol zat.
''Oh, wat is dit mooie compost," zei de vrouw. 'Dit gaat vast goed lukken'. En ze plantte een boon in de pot.
Er viel een beetje regen en de waterslang kwam voorbij. Maar verder gebeurde er niet zo veel. De boon dronk een beetje van het water.
'Mm, lekker,' zei hij en hij werd elke dag een beetje dikker. Hij werd dikker en dikker. En op een mooie lente dag...

'Wie ben jij?' vroeg ons stukje.
'Ik ben een boon,' zei de boon. 'Oh, en ik vind jou heel lief,' zei de boon en hij gaf haar een kusje. 'Zo mooi en zacht en een beetje vochtig. Maar wel een beetje koud. Mag ik jou wel opwarmen?'
'Oh...," zei ons stukje en was een moment sprakeloos. Ook moest ze even een traan wegpinken, want dit waren natuurlijk woorden, die ze lange tijd niet meer had gehoord. En warm deed haar denken aan vroeger. Warm was fijn en daar werd je vrolijk van. 'Tja,' zei ons stukje. 'Jij mag mij wel opwarmen, maar dan moet je wel met mij trouwen.' En toen trouwden ons stukje en de boon.
De boon omarmde haar met zijn vele wortels en hield haar stevig vast. Zij versmolten samen in een prachtige groene bonenplant en werden heel gelukkig. Toen de eerste baby boon werd geboren vierden ze samen een feestje en vertelden het aan iedereen, die het horen wilde. En de hele bloempot was blij.
Samen kregen ze nog vele boontjes. Tot het moment waarop een nieuw sprookje begon. En dat sprookje luidde ongeveer: "Hoe een bonenplant een slakrop baarde".

*

Stella.


Geen opmerkingen: